Paling (Anguilla anguilla)
De paling ook wel aal genoemd bezit een langgerekt lichaam met een vinzoom. De levenscyclus en het trekgedrag van deze slangachtige vis zijn buitengewoon interessant. De aal of paling begint zijn leven als een minuscuul larfje in de Sargasso Zee, op ongeveer 5000 kilometer afstand van Europa. Met de golfstroom mee bereiken de larven Europa. Enkele maanden voor het bereiken van de kust wordt de larve langgerekter en ontwikkelt zich de cilindrische vorm van het volwassen dier. De paling is dan nog altijd kleurloos en worden ‘glasaal’ genoemd.
- Orde: Anguilliformes (Palingachtigen)
- Familie: Anguillidae (Echte palingen)
- Geslacht&soort: Anguilla anguilla
- Categorie: Vissen
SNEL INFORMATIE OVER PALING
Levenscyclus van een paling
Na aankomst in de kustwateren begeeft de glasaal zich naar een riviermonding, waar de paling veel eet en een donkere kleur krijgt. Wegens de geelachtige kleur van zijn buik wordt hij nu ‘gele aal’ genoemd. Hij zwemt stroomopwaarts, vaak tegen sterke stroming in. In een beek, sloot of meer zoekt hij een vaste stek, eet daar meerdere jaren achtereen en groeit. Met een leeftijd van 7 tot 15 jaar treedt de laatste verandering op. De buik wordt zilverachtig, de kop spitser en de ogen worden groter om beter in diep water te kunnen zien. Als ‘schieraal’ begint de vis aan zijn laatste reis stroomafwaarts in de richting van de zee. Meestal zwemt hij ’s nachts.
Trekgedrag
Ongeveer in februari verschijnen de kleine, doorzichtige glasaaltjes voor de Nederlandse kust. Vanaf eind april trekken vele van hen naar het zoete water. Het vaakst worden palingen gezien en door hengelaars gevangen als gele aal. Gele alen leven in allerlei soorten rivieren en meren. Ze leven zelfs in kleine slootjes en vijvers. Ook in riviermondingen kan men ze vinden, waar ze zich graag tussen het zeewier verstoppen. Ze voel zich vooral goed thuis in wateren met een modderige bodem. Soms ziet men ze met opgerichte kop in rivierbeddingen ‘staan’. De uiteindelijke gedaanteverwisseling tot schieraal vindt aan het eind van de zomer plaats, tijdens de trek stroomafwaarts in september en oktober. Dan kan men af en toe zelfs zien hoe de alen zich over natte weilanden heen kronkelen om de kortste weg naar zee te nemen.
Wat eet een paling?
De paling gaat meestal in de avonduren of ’s nachts op zoek naar voedsel. Hij maakt op de bodem van rivieren of meren jacht op een grote verscheidenheid aan dieren. Er bestaan twee aparte vormen met verschillende voedselvoorkeuren. De dieren met spitse neuzen (‘spitskopalen’) hebben een voorkeur voor kleine ongewervelde dieren. De alen met brede neuzen (‘breedkopalen’) vangen grotere dieren, waaronder kreeften. Bij het bereiken van het schieraalstadium houdt de aal op met eten. De spijsverteringsorganen worden gereduceerd om plaats te maken voor de geslachtsorganen, die zich geleidelijk aan beginnen te ontwikkelen. Tijdens de trektocht door zee op weg naar de paaigronden leeft hij van de vetreserves, die hij in zijn lichaam heeft opgeslagen.
Voortplanting
Over de rest van de reis van de schieralen na de terugkeer in het zeewater is weinig bekend. Men neemt aan dat ze op grotere diepten van de zee naar de Sargasso Zee zwemmen om te paaien. Mogelijk bereiken ze dit einddoel in het daaropvolgende voorjaar. Als dat klopt, moeten ze dagelijks een afstand van ongeveer dertig kilometer afleggen. Wanneer de alen het einddoel van hun reis bereiken, hebben ze hun maximale grootte bereikt en zijn paringsbereid. Men heeft nog nergens de eieren van alen kunnen vinden, maar men neemt aan dat de voortplanting in ondiep water plaatsvindt. Uit de eieren komen nieuwe larven en volwassen dieren sterven.
De paling en de mens
De aal of paling is in Europa zeer geliefd en wordt vers, gezouten of gerookt verhandeld. Gele alen worden in meren en rivieren gevangen. Het vlees van de schieralen is bijzonder waardevol. Schieralen worden op hun trektocht naar zee gevangen. Glasalen worden vaak in viskwekerijen gekweekt. Het feit dat de aal lange tijd buiten het water kan overleven, maakt hem als consumptievis des te begeerlijker. De dikke huid is zuurstof doorlatend en beschermt de aal tegen uitdroging. Ook de kleine, afsluitbare kieuwopeningen beperken het waterverlies. Door deze eigenschappen kan de aal levend vervoerd worden.